Naar een rechtspsychologische
grondslag voor het scheidingsrecht
De ouders en hun kinderen vóór, tijdens en na
scheiding
Mr Ir Peter Prinsen, oud-advocaat
Leiden, 3 mei 2007, bijgewerkt 19
oktober 2009
Het belang van het kind centraal stellen schiet
zijn doel voorbij. Beter is het de vrede tussen de ouders centraal te stellen,
op basis van rechtspsychologisch inzicht, dat niet veroordeelt maar verklaart.
Maakbaarheidgeloof is fnuikend, maatwerk een illusie. Het inquisitoire belang van het kind
moet plaats maken voor het conditionerende
belang van het kind, ofwel: de beslissingsruimte van de rechter moet worden
beperkt, ten gunste van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Pas dan kan
bemiddeling tot volle ontplooiing komen.
Inleiding
Op 1 maart 2009 trad
in Nederland de wet “Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige
scheiding” in werking. Kernpunten:
- Scheidende
ouders moeten een ouderschapsplan over leggen.
- De
rechter kan ouders naar een bemiddelaar verwijzen.
- De
rechter kan aan het kind een bijzonder
curator toewijzen.
- De
rechter kan bepalen bij wie van de ouders het kind zijn hoofdverblijfplaats
heeft.
Leggen de ouders, ook
na bemiddeling, geen ouderschapsplan over, dan gaat de rechter zich er als
vanouds inhoudelijk mee bemoeien. De rechter kan dan:
- het hoofdverblijf en een
“omgangsregeling” vaststellen,
- een sanctie bij niet-naleving
opleggen,
- “omgang” aan een ouder ontzeggen, ook
al heeft die ouder formeel nog het gezag.
- een ouder het gezag ontnemen.
Het wetsvoorstel
behelst codificatie van jurisprudentie c.q. van reeds gebezigde rechtspraktijk.
Op grond daarvan kan nu reeds gewezen worden op de omslachtigheid,
kwetsbaarheid en de onbetaalbaarheid van
het systeem voor de ouders in de meer moeizame gevallen, terwijl de
effectiviteit (in termen van voortgezet ouderschap van enige inhoud) in die
gevallen nihil blijkt.
N.B.:
Sinds de voorlaatste vernieuwing (1998) blijft het gelijkwaardig ouderlijk
gezag bij echtscheiding intact: De wet kende in die gevallen geen hoofdverblijf
en geen ontzegging van de omgang. Het nu ingevoerde hoofdverblijf en de
ontzegging van omgang aan de ouder die medegezag heeft behelst codificatie van
(rechtspolitieke) jurisprudentie waarmee effectief de eerdere wettelijke
vernieuwingen tot een “lege huls”
(Van Teefelen, FJR 2000 nr
2) werden gemaakt. De vernieuwing van 1998 heeft nooit een eerlijke kans gehad.
Met de wet Voortgezet ouderschap etc. is de Wetgever expliciet gezwicht voor de
Hoge Raad.
Scheidingen verlopen vaak zeer
conflictueus. Jaarlijks krijgen ruim 60.000 kinderen
te maken met (echt-)scheiding van hun ouders. De helft van die kinderen
verliest daarbij een van zijn ouders. Tientallen duizenden levens raken jaarlijks
ontwricht. Ouderlijke scheiding is vaak voor kinderen een levensles van de
slechtste soort.
Wij zijn geneigd de ouders de schuld
te geven, maar is dat wel terecht? En, belangrijkere vraag, leidt dat ergens
toe? De problematiek lijkt maatschappelijk
even onaanvaardbaar als onoplosbaar, getuige de permanente stroom van
overheidsinitiatieven in de afgelopen drie decennia, gericht op verbetering van
deze situatie. De nieuwe Wet Voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding
tracht nadrukkelijk (maar vrijblijvend) het ouderschapsplan en bemiddeling op
de voorgrond te plaatsen. Goede bedoelingen alleen schieten echter tekort en
zullen dat blijven doen zolang een baanbrekende vernieuwing uitblijft.
Scheidende ouders kunnen baat hebben bij bemiddeling, maar als de wet niet fundamenteel
verandert zal het merendeel van de scheidende ouders ondanks bemiddeling
argeloos blijven belanden in de beruchte conflictspiraal die de wet voor hen in
petto heeft. De nieuwe wet Voortgezet ouderschap zal dan ook een papieren
tijger blijken te zijn, weliswaar nuttig voor bemiddelbare en bemiddelde
ouders, maar nutteloos voor juist díe problematiek
die het beoogt op te lossen. De wet staat verdere ontplooiing van mediation in
de weg.
Het echtscheidingsrecht ontbeert een
rechtstheoretische grondslag. Alleen rechtspsychologische analyse van het
echtscheidingsrecht kan leiden tot een baanbrekende oplossing. Uit de
navolgende analyse blijkt dat gebroken moet worden met de tirannie van het
Belang van het Kind, omdat procedures daarover gemakkelijk ontaarden in een
onbeheersbare twist over wie daar het meest geschikt voor is. Veel beter zou
het zijn om een ander uitgangspunt centraal te stellen: vrede tussen de
scheidende ouders, want dàn pas is er echt ruimte voor behartiging van de
belangen van hun kind. Aldus komt het belang van het kind op een hoger niveau
centraal te staan. Hieronder de gedachtegang in 12 stappen, verdeeld over 3
hoofdstukken. Uitgangspunt is de als “normaal” te kwalificeren verhouding in
het gezin.
A.
Natuur en Cultuur.
1.
Legitieme zaak
Kinderen worden verzorgd en opgevoed door hun
eigen ouders. Vader en moeder zijn de onvervangbare behartigers-van-nature
van de belangen van hun kinderen. Ouders die opkomen voor hun kind tegen
disproportionele inbreuken op hun ouderschap worden door het Recht tegen elkaar
uitgespeeld. Zij verdienen echter niet ons misprijzen, niet ons dedain, maar
ons respect. Zij hebben een legitieme zaak.
2.
Genetisch gewortelde drijfveren
Ouderlijke zorg voor het kind in autonomie en
gelijkwaardigheid berust op een genetisch gewortelde drijfveer, formeel erkend
als mensenrecht. Vanuit het perspectief van het kind geldt omgekeerd hetzelfde:
genetisch geworteld, met formele erkenning in het Verdrag inzake de Rechten van
het Kind (art. 18).
3.
Rechtszekerheid,
gelijkwaardigheid, autonomie
De beleving van rechtszekerheid en
respect maakt dat ouders zich zonder berekening dienstbaar kunnen maken aan het
belang van hun kinderen. Kinderen beleven hun ouders als gelijkwaardig. Ouders
voeren pedagogisch beleid in gelijkwaardigheid en autonomie.
B. De (rechts)psychologie van de
vechtscheiding.
4.
Overheidsbemoeienis berustend op
maakbaarheidgeloof is bedreigend.
Het belang van het kind wordt als expliciet en
maakbaar opgevat. Het leidt tot een inquisitoir proces.
Dat betekent, dat als de ouders “er samen niet uit komen” de overheid de dienst
gaat uitmaken, in het belang van het kind. Ouders doen er dan niet toe. Dat
weten de ouders van het begin af aan, en dat is zeer bedreigend voor ouders. De
ouders krijgen het gevoel bij scheiding te moeten bewijzen een goed opvoeder te
zijn, of een betere opvoeder dan de andere ouder. Alleen ouders die samen
rechter en recht irrelevant verklaren bewaren de vrede. Maar neemt ook maar één
ouder het recht serieus, dan belanden zij samen argeloos in de val van de
uitgelokte competitie: “Ik ben een goede ouder” - “Nee ik ben beter”. Door deze
zelfprofilering kwetsen de ouders onbedoeld de ander in diens ouderlijk
zelfrespect. Rechtszekerheid blijkt opeens een illusie, het gratuite sussen
door de rechter ten spijt. Ouders staan voor een prisoner’s dilemma: Samenwerken met de andere ouder of strijden om het behoud
van de band met het kind en om ouderlijk zelfrespect? Als ieder der ouders nou
maar zeker zou weten dat de andere ouder even rationeel zou handelen als
hijzelf, dat hij of zij nooit of te nimmer uit het leven van hun kind verdreven
zou worden, als ze zeker zouden weten dat hun gelijkwaardigheid gerespecteerd
zou worden, kortom als het ouderschap even onschendbaar zou zijn als het
menselijk lichaam, als de integriteit van het ouderschap gerespecteerd en
beschermd zou worden, dan zou strijd onnodig zijn. Zulke rechtszekerheid zou de
voor samenwerking noodzakelijke vertrouwensbasis kunnen verschaffen, maar
rechtszekerheid ís er niet. Het ontbreken van
rechtszekerheid haalt bij menigeen het slechtste in de mens naar boven.
5.
“Belang van het kind centraal”: The root of all evil
Cruciaal in dit mechanisme is het feit dat het
belang van het kind (in de betekenis van maakbaar) centraal heet te staan in
het Recht. Impliciet wordt hiermee aan de ouders rechtszekerheid onthouden:
alleen het kind telt, aan ouders heeft het Recht geen boodschap. Het Recht
denkt anders dan ouders. Hun bedoelingen, eerlijk of oneerlijk, doen er niet
toe. Hun geschil wordt niet opgelost. Geen wonder dat vaak een spiraal van
machinatie en eigenrichting het gevolg is. (Overigens: Na toevertrouwing is er
plotseling selectieve strafrechtelijke, zéér
effectieve rechtsbescherming van de als verzorger uitverkoren ouder).
6.
Onderzoek zelf vervormt de te onderzoeken
werkelijkheid
Ieder onderzoek in een dergelijke instabiele
situatie naar het belang van het kind leidt ipso facto tot allesoverheersende
polarisatie en vervorming van de oorspronkelijke werkelijkheid. Met het
onderzoek naar wat het beste is in het belang van het kind wordt formeel
voldaan aan een alom gevoelde onderzoeksplicht, maar methodologisch gezien
biedt het geen geloofwaardige rationele grondslag voor een beslissing die recht
doet aan die oorspronkelijke werkelijkheid.
Rechters en mediators plegen de ouders te vermanen
dat zij hun conflict als partners niet moeten uitbreiden tot een conflict als
ouders. Maar het zijn nota bene de rechters en mediators zèlf die het conflict
die kant op sturen met het centraal stellen van het belang van het kind.
Nieuw te ontwikkelen wetgeving moet uitgaan van de
nog niet zo sterk gepolariseerde oorspronkelijke realiteit en mag de heftige
strijd tussen de ouders, gevolg van de huidige wetgeving, niet aanzien voor de
oorspronkelijke werkelijkheid.
7.
Van oogappel tot twistappel
Procedures waarin het belang van het kind als
‘maakbaar’ per geval wordt
‘onderzocht’ en ‘vastgesteld’ maken het
kind van oogappel tot twistappel, als rechtspsychologisch
gevolg van de huidige procedure.
C. Nieuw familierecht:
rechtspsychologie in plaats van maakbaarheid.
8.
Vrede tussen de ouders centraal, door
rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en autonomie.
Het belang van het kind is het meest gediend met vrede
tussen de ouders. Centraal beginsel van de echtscheidingswet moet daarom
worden: het voorkómen van (verdere)
polarisatie en het waarborgen van voorwaarden voor behoud of herstel van vrede tussen de ouders. Want vrede
tussen de ouders, dat borgt pas écht het belang van het kind. Het belang van
het kind staat daarmee niet minder centraal, maar dan niet in inquisitoire, maar in conditionerende zin.
De wet mag geen enkel aanknopingspunt, hoegenaamd,
bevatten dat de vrede tussen de ouders kan verstoren of onvrede kan
aanwakkeren. Verkapte ontheffing van of ontzetting uit het ouderlijk gezag of
beperking daarvan (eufemistisch aangeduid met omgangsregeling, toevertrouwing,
hoofdverblijf, éénhoofdig gezag) moeten daartoe uit
het echtscheidingsrecht worden gebannen, evenals diepgravende onderzoeken naar
het belang van het kind.
9.
Verankering in de wet
Het rechtspsychologisch
fundament dient verankerd te worden in de wet. De wet mag aan de rechter geen
ruimte bieden om tussen ouders, advocaten, mediator een twist te laten ontstaan
over wat het meest in het belang van het kind is.
10.
Echtscheiding geen maatregel van kinderbescherming
Echtscheiding mag dan ook niet behandeld worden
als een verkapte maatregel van kinderbescherming, maar hoort een ordemaatregel te zijn, waarbij het in beginsel slechts mag
gaan om agendakwesties en zakelijke opvoedingsgeschillen (zoals
schoolkeuze); verder dan dat moet het
rechterlijk ‘maatwerk’ niet gaan, zeker niet in de richting van
(dis-)kwalificaties van de ene of de andere ouder. Expliciet maakbaarheidgeloof
is fnuikend, verderreikend maatwerk een illusie.
Iedere poging tot maatwerk leidt tot twist over de maatvoering. Te ruime
discretionaire bevoegdheid van de rechter leidt tot ongestructureerde debatten
en zal het kind onvermijdelijk tot twistappel maken. Met een variant op een
bekend adagium: Summa diligentia,
summa negligentia.
11. Echtscheiding
als ordemaatregel
Ten behoeve van die ordemaatregel moet gelijkwaardigheid van de ouders in de wet als norm en als regelend recht worden vastgelegd, met drastische terugdringing van
de discretionaire bevoegdheid van de rechter. Dus:
- Erkenning schept ouderlijk gezag.
- Geen hoofdverblijf bij één der ouders maar gelijk
verdeeld co-ouderschap (behoudens andere onderlinge afspraken).
- Afwijken van de regel met grote terughoudendheid
en alleen op zakelijke gronden.
- Wie om privéredenen wil afwijken van het
ouderschapsplan (verhuizing naar een ander deel van het land) draagt zelf de
consequenties.
- Blokkeer de te gemakkelijke rechtsingang naar
eenhoofdig gezag: Wie zegt niet te kunnen samenwerken met de andere ouder kan
niet de ander, maar slechts zichzelf laten ontheffen van het ouderschap.
- Rechtszekerheid vereist dat onttrekking van het kind aan de door
de rechter vastgestelde zorg van de andere ouder wordt voorkomen en zo nodig
bestreden met de bestaande middelen (sterke arm van rechtswege, opsporings- en dwangmiddelen strafvordering) zonder nieuwe
rechterlijke toetsing.
- Rechtsgelijkheid (gelijkwaardigheid) vereist dat de (dreigende)
toepassing van die middelen even stringent tegen moeders als tegen vaders is
gericht.
12. Kinderbescherming
en bijzonder curator horen niet in het hoofdstuk echtscheiding
Echtscheiding mag niet het wettelijk vermoeden van bedreiging van de ontwikkeling van het kind opleveren. Dat idee stamt uit de tijd dat echtscheiding op zichzelf met zedelijk verval werd gelijkgesteld. Dat wettelijk vermoeden is een self-fulfilling prophecy: Inschakeling van de Raad voor de Kinderbescherming of van een bijzonder curator speelt de ouders tegen elkaar uit. Dàt bedreigt het kind in zijn ontwikkeling. Als een ouder echt niet deugt is er de echte maatregel van kinderbescherming. Met (echt-)scheiding heeft dat niets te maken. ♦