De taak van de rechter die uitspraak moet doen in een civiele zaak duidt men
aan met de term 'rechtsvinding'.
Dat moet hij doen op basis van de door partijen gestelde feiten.
Door de ene partij gestelde feiten die door de andere partij niet worden betwist worden door de rechter in beginsel als juridisch waarheid aangemerkt.
Bestaat over (sommige van) de gestelde feiten een geschil, dan moet de rechter
de waarheid boven tafel zien te krijgen omtrent díe feiten die voor zijn beslissing
van belang zijn.
Dat wordt aangeduid met 'waarheidsvinding'.
De waarheidsvinding moet de objectieve werkelijkheid omtrent betwiste feiten zo goed mogelijk benaderen.
Als er ook nog kinderen bij betrokken zijn, dan moet de rechter verder kijken dan wat de procespartijen hebben gesteld en betwist.
Met de aldus "gevonden" waarheid moet de rechter naar de wet kijken om het "recht te vinden", dat wil zeggen uitzoeken welke gevolgen de wet aan de feiten verbindt.