“Anders kun je zo iemand nooit
aanpakken . . .”
Unus testis nullus testis
Artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering
luidt:
- Het bewijs dat de verdachte het
telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter
niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
In een interview met Folkert Jensma (NRC 28 juni 2008) verklaart raadsheer prof. Tineke Cleiren:
Dus de rechter mag
zijn overtuiging bij elkaar rapen uit het bewijs?
“Ja. Er moeten
minimaal twee zogeheten ‘bewijsmiddelen’ zijn, zoals verklaringen, documenten,
of testuitslagen. Maar die hoeven elkaar niet te overlappen. Er is bijvoorbeeld
een arrest [van de Hoge Raad] over het bezorgen van een dreigbrief waarvan
alleen werd vastgesteld dat die brief op de deurmat lag en de verdachte in die
straat toen post bezorgde. Klaar. Je kunt zo met beperkte bewijsmiddelen toch
tot een veroordeling komen. Dat heeft de Hoge Raad al in 1926 goed gevonden.
Eén bewijsmiddel ‘met aanvullend bewijs’ is genoeg. Die zwakte is ingebouwd.
Daar kun je heel kritisch over zijn. Maar zo’n systeem is echt nodig bij
seksuele delicten. Daar heb je doorgaans alleen verklaringen van slachtoffer en
verdachte. Stel dat het slachtoffer een blauwe plek heeft en een verdachte
aanwijst. Die combinatie wordt geaccepteerd door de rechter. Anders kun je zo
iemand nooit aanpakken. Als er nou ook spermaonderzoek was, dan heb je een hard
gegeven. Die blauwe plek alleen zegt dat er iets gebeurd is. Niet dat hij het
heeft gedaan. Dit type delicten heeft er mede toe geleid dat het strafrecht nog
soepeler is geworden met bewijs.”
(…)
Is de juridische
manier van waarheid vinden wel gelijkwaardig aan de experimentele?
“Empirische bewijsvoering in de bètawetenschappen is makkelijker. Daar kun je met een hoge mate van waarschijnlijkheid causale verbanden vaststellen en conclusies trekken. Op dit punt is recht een sociale wetenschap. De vraag blijft altijd of oorzaak en gevolg rechtstreeks op elkaar zijn te betrekken.”
“Anders kun je zo iemand nooit
aanpakken”. “Empirische bewijsvoering in de bètawetenschappen is makkelijker”. De
logica van prof. Cleiren laat ons van de ene
verbazing in de andere vallen. . .